Scroll Top

Hoe gaat het met de GLI?

De kinderziektes moeten er nog uit

Sinds 1 januari van 2019 is de Gecombineerde Leefstijlinterventie (GLI) opgenomen in de basisverzekering. Deze tweejarige behandelmethode moet mensen die een gezondheidsrisico lopen vanwege hun overgewicht helpen om een blijvende leefstijlverandering teweeg te brengen. Nu het eerste jaar waarin de GLI wordt vergoed is afgelopen, rijst de vraag hoe het staat met de implementatie? Wat gaat er goed en wat kan er nog beter? We spraken hierover met Tamara de Weijer, huisarts en voorzitter van Vereniging Arts en Leefstijl, Liesbeth van Rossum, hoogleraar en internist-endocrinoloog aan het Erasmus MC, en Eline Meijer, diëtist bij het Diëtistenhuis en GLI-aanbieder

Hoe het gaat met de GLI was ook de vraag op 14 oktober, tijdens een bijeenkomst van meer dan 90 zorgprofessionals waar ook Staatssecretaris Paul Blokhuis van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (VWS) bij aanwezig was. Op zijn initiatief kwamen de professionals bij elkaar om te praten over de successen en knelpunten van de GLI sinds begin dit jaar.

Een preventieve maatregel

De GLI is onderdeel van het Nationaal Preventieakkoord, een reeks maatregelen die de gezondheid van Nederlanders moet verbeteren. De behandeling combineert aandacht voor het eet- en beweegpatroon van deelnemers met een focus op achterliggende factoren, zoals hun psychische gesteldheid. Gedurende twee jaar worden zij begeleid, waarbij het einddoel is dat ze hun leefstijl leren
verbeteren en zo blijvend gezonder gaan leven.

Het ministerie van VWS heeft voor 2019 aanvankelijk 6,5 miljoen euro uitgetrokken voor de GLI. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) schat dat zo’n 28 procent van de bevolking (3,5 miljoen Nederlanders tussen de 18 en 75) in aanmerking komen voor de behandeling. Om de behandeling vergoed te krijgen moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. “Alleen
volwassenen met overgewicht en een extra risicofactor en volwassenen met obesitas komen in aanmerking”, schrijft het RIVM op zijn website. Van overgewicht is sprake bij een BMI van 25 of hoger, bij obesitas is dat 30 of hoger.

Risicofactoren hebben betrekking op de kans op hart- en vaatziekten of diabetes type 2 of de aanwezigheid van slaapapneu of artrose. Op dit moment zijn door het RIVM drie GLIprogramma’s goedgekeurd: BeweegKuur, CooL en SLIMMER. “Die hebben allemaal hun eigen aandachtsgebied, maar wat centraal staat is gedragsverandering en alle elementen van leefstijl, waaronder voeding, beweging, stress en slaap”, vertelt De Weijer. “De bedoeling is dat mensen in twee jaar tijd echt naar een duurzame leefstijlverandering gaan.”

Primeur met opstartproblemen

De Weijer is erg hoopvol over de impact van de GLI en blij dat “er op zo’n grote schaal iets qua leefstijlverandering gebeurt”. Van Rossum legt uit dat Nederland wat dat betreft een primeur heeft. “Ik zie bij mijn internationale collega’s dat er nergens iets van een gecombineerde leefstijlinterventie in het basispakket zit. In alle landen om ons heen worden mensen die last hebben van obesitas aan hun lot overgelaten.”

“In alle landen om ons heen worden mensen die last hebben van obesitas aan hun lot overgelaten”

 

Zowel De Weijer als Van Rossum zien nog wel wat opstartproblemen als het op de implementatie van de GLI aankomt, zo lieten zij eerder al weten tegenover NRC. Die krant berichtte in september dat de behandeling nog te weinig mensen bereikt.

Een van de oorzaken is dat er bij zowel patiënten als (huis)artsen, die de doorverwijzing naar een GLI-aanbieder moeten regelen, onduidelijkheid heerst rondom de behandelmethode. De Weijer: “Er zijn heel veel misvattingen. Mensen weten soms niet dat het er überhaupt is, ze weten niet wie het aanbiedt en ze weten vaak niet dat het vanuit de basisverzekering vergoed wordt, dus dat ze er kosteloos aan mee kunnen doen. Dat maakt dat er tot nu toe nog te weinig gebruik van wordt gemaakt.”

Te weinig kennis bij huisartsen

Huisartsen zouden op hun beurt nog te weinig patiënten informeren over de GLI, omdat zij zelf niet goed op de hoogte zijn van de voorwaarden van doorverwijzen. “Er was ook het idee bij huisartsen dat er zo weinig geld beschikbaar was gesteld door de staatssecretaris dat ze maar één of twee patiënten per praktijk kunnen doorverwijzen. Als je terugrekende met die 6,5 miljoen van de  staatssecretaris was dat ook een beetje zo”, vertelt Van Rossum. “Inmiddels is dat budget al wat verhoogd en heeft de staatssecretaris ook duidelijk gezegd: ‘ga maar door dat plafond heen, schrijf (de GLI, red.) maar gewoon voor’.”

“Met name de opstartfase van de GLI kostte veel tijd”

 

“We zijn nu samen met het RIVM en VWS (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, red.) aan het kijken hoe we dit soort misvattingen uit de wereld kunnen helpen, zowel bij zorgprofessionals als bij consumenten”, aldus De Weijer.

Partnerschap Overgewicht Nederland, waar Van Rossum voorzitter van is, werkt in opdracht van het ministerie van VWS, aan de verbetering van de gehele ketenaanpak bij obesitas en overgewicht in Nederland. Ook de GLI is daar onderdeel van. In de gemeente Rotterdam wordt er bijvoorbeeld al gewerkt met het aanstellen van een centrale zorgcoördinator die patiënten naar de juiste plek begeleidt, bijvoorbeeld een GLI-aanbieder. De bedoeling is dat deze aanpak landelijk wordt uitgerold.

Contracten met zorgverzekeraars

Nog een obstakel rondom de GLI bleken de contracten met zorgverzekeraars. Op 14 oktober kwamen ook daarover een aantal knelpunten naar boven, zoals dat de tarieven en kwaliteitseisen verschillen tussen zorgverzekeraars. Al voor de bijeenkomst lieten de zorgverzekeraars weten dat daar per januari 2020 verbetering in moet komen. In 2020 en 2021 gaan zij elkaars afspraken volgen voor contracten met zorggroepen, die op hun beurt weer afspraken maken met GLI-aanbieders. De zorgverzekeraar die marktleider is in een bepaald gebied maakt vanaf volgend jaar de afspraak met zorggroepen in die regio, waarna de andere zorgverzekeraars dat contract overnemen. Zo moet de administratieve last voor zorggroepen verminderd worden.

Opstartfase

Ook individuele GLI-aanbieders krijgen te maken met administratieve lasten. Met name de opstartfase van de GLI kostte veel tijd, vertelt diëtist Eline Meijer, onderdeel van een groep paramedici die de GLI aanbiedt. In september zijn zij hun eerste groep gestart. “Het had zo’n lange aanloop nodig, omdat er gewoon heel weinig bij de huisartsen bekend is daarover, terwijl de huisartsen de verwijsbrief moeten schrijven”, aldus Meijer. “Daarnaast moesten we alles zelf uitvogelen. Hoe gaan we de contracten aan met de zorggroep? Hoe moet de zorggroep contracten aanvragen bij de zorgverzekeraar? Hoe moeten we declareren? Als je eenmaal alles hebt opgezet, dan is het ook opgezet. Maar het kostte gewoon heel veel investering, vooral qua tijd.”

Die investering vooraf is misschien waarom er nog te weinig bevoegde leefstijlcoaches zijn, een aandachtspunt dat ook tijdens de bijeenkomst op 14 oktober naar voren kwam. Uit de meest recente cijfers van onderzoeksbureau Vektis zijn er momenteel 425 geregistreerde GLI-zorgverleners in Nederland, meldde het NRC in augustus. “Dat heeft ermee te maken dat je als diëtist of als fysiotherapeut niet meteen leefstijlcoach bent. Je moet echt een extra opleiding hebben om juist die coaching erbij te geven”, legt Van Rossum uit. “Er worden wel heel veel mensen opgeleid, dus per maand komen er steeds meer bij, dus dat probleem zal langzaam minder worden.”

“Zoals bij elk nieuw groot project zitten er kinderziektes in”

 

Het tekort aan GLI-aanbieders zou ook te maken kunnen hebben met de maximale vergoeding die zij per deelnemer krijgen. In een eerder artikel van het NRC lieten meerdere leefstijlcoaches weten dat dit bedrag voor hen amper kostendekkend is. Er zou bijvoorbeeld geen rekening worden gehouden met de reistijd- en reiskosten per bijeenkomst, het huiswerk dat er voor de aanbieder bij komt kijken en het voorlichtingsmateriaal dat geld kost. Het bedrag per deelnemer wordt in 2020 wel verhoogd om rekening houden met de inflatie en de licentiekosten die leefstijlcoaches moeten betalen om een van de erkende GLI-programma’s aan te bieden.

Geloof in de GLI

De Weijer is ervan overtuigd dat dergelijke opstartproblemen van de GLI opgelost zullen worden. “Zoals bij elk nieuw groot project zitten er kinderziektes in, maar ik denk dat die er eind dit jaar of begin volgend jaar echt wel weer uit zijn gevist. Je moet je voorstellen: de voorbereiding was negen jaar. Het is nu pas tien maanden live. We zijn pas net begonnen.” Ook Van Rossum heeft er vertrouwen in dat de drempels die de GLI nu nog belemmeren worden weggenomen. “Niet alles kan van tevoren bedacht zijn, want er is geen land in de wereld dat ons is voorgegaan. Dus soms moet je ook maar iets gaan implementeren, want elke persoon die de GLI instroomt en is geholpen, is er alweer één. En dan kun je gaandeweg die hobbels en bobbels steeds verder oplossen.”

Modellen gevraagd

Overgewicht en (morbide) obesitas. Steeds meer zorgverleners krijgen er regelmatig mee te maken. Door te werken met mensen die een zwaar lichaam hebben, groeit ook voor de zorgverlener het risico op fysieke overbelasting. Hoe ga je als zorgverlener om met patiënten die leven met obesitas?

De Nederlandse Stichting Over Gewicht en Zwaartepunt organiseren voor zorgverleners praktijkgerichte trainingen op de werkvloer. Welke kennis en
vaardigheden zijn er nodig voor een goede zorgverleningvan van fysiek zware patiënten?

Tijdens de training wordt er gewerkt met modellen. De training richt zich specifiek op het begeleiden, verplaatsen en tillen van mensen met obesitas. Door zorgverleners goed te trainen verbetert de zorg voor patiënt én zorgverlener.

Wij zijn op zoek naar mensen met patiënten die leven met obesitas, die mobiel zijn en model willen zijn tijdens trainingen, voor een betere verzorging en bejegening van personen met extreem overgewicht.

Voor vragen of aanmelding, neem contact op via: info@overgewichtnederland.org